De actualiteit is vaak een spiegel van de literatuur. In een rubriek over fictie bij de feiten deze keer de vluchtelingenvloedgolf.
'In Italië [.] aan de hele zuidkust stonden camera's opgesteld. Elke zender liet voortdurend hetzelfde soort beelden zien. Hoe ze met schepen en bootjes naar de stranden voeren, de opvangkampen die overspoeld werden, de zenuwachtigheid van de gezagsdragers, de incidenten met de bevolking [...] Van opvang was geen sprake meer, mensen kwamen en verspreidden zich, begonnen aan een tocht die hen overal in Europa kon brengen.'
Fort Europa, april 2011? Een beschrijving van de Noord-Afrikaanse vluchtelingenstroom die via Lampedusa Italië en Frankrijk bereikt? Nee, een fragment uit De ontelbaren, de voor de Librisprijs genomineerde roman uit 2005 van het Vlaamse schrijversduo Elvis Peeters. Een literair gedachtenexperiment waarin wordt beschreven hoe een Vlaams dorp - net als de rest van Europa - ontwricht raakt door een golf van economische vluchtelingen. Wat zou er gebeuren als er zoveel asielzoekers naar het Westen komen dat ze letterlijk niet meer buiten de deur te houden zijn?
Peeters' antwoord op die vraag stemt niet vrolijk. De ontelbaren beschrijft hoe de problemen beginnen als de vreemdelingen in steeds groteren getale in het dorpje opduiken. Aardappels en kolen verdwijnen van de akkers, kledingstukken worden gestolen; overal zwerven gezinnen, die bij regen in de bushokjes en onder tentzeil in de bossen schuilen. 'Die vluchtelingen maken geen kans. Als ze gepakt worden, worden ze teruggestuurd,' zeggen de dorpsbewoners tegen elkaar, maar de autoriteiten staan machteloos. Cellen zijn onmiddellijk overvol, net als gevorderde scholen (het is zomer), en tegen het massaal kraken van leegstaande schuurtjes en gebouwen kan niets gedaan worden. 'Eigenlijk moest de zaak op Europese schaal worden aan gepakt,' denkt de burgemeester, maar de rest van West-Europa heeft zijn eigen handen vol. Zoals de mantra in De ontelbaren luidt: 'Ze zijn met te veel, ze zijn met te veel.'
De roman van Elvis Peeters is verontrustend (en hopelijk niet volledig profetisch, want er wordt uiteindelijk een grimmige noodoplossing gevonden die herinneringen oproept aan de jodenvervolging in Europa en de genocide in Rwanda). Alleen al de zin die een van de sympathieke burgermannen halverwege het boek uitspreekt - 'een ellende, dat is het voor ons, voor hen, maar voor hen is het gewoon, wij moeten het leren' - zindert lang in het hoofd van de lezer na. Om niet te spreken van deze:
'De vreemdelingen liepen er vredig bij, ze wisten wat ze zochten, dat ze zouden vinden en dat ze het zouden krijgen, ze zagen met hun eigen ogen dat het allemaal aanwezig was, dat wij het probeerden te verbergen, maar dat ons daarvoor het geduld ontbrak, dat wij hetzelfde wilden als zij, dat het enige verschil was dat wij het al bezaten en als de dood waren het te verliezen en het daarom hardnekkiger vastklampten, zodat hoe meer we het probeerden te loochenen hoe meer het ons verraadde.'
“Er lopen in Vlaanderen niet veel veronachtzaamde schrijvers rond, maar Elvis Peeters is een van hen’” schreef Jeroen Overstijns in De Standaard der Letteren van 24 december 1999. Daar is sindsdien weinig verandering in gekomen. Weliswaar heeft Peeters met zijn literaire concert La Maison Bleue in zowat alle Vlaamse theaterzalen gestaan. Weliswaar heeft hij twee knappe prentenboeken gemaakt, samen met Gerda Dendooven. Als schrijver voor volwassenen moest hij echter nog altijd een voltreffer plaatsen. Die voltreffer is er nu, en heet ‘De ontelbaren’. Het begint allemaal redelijk gewoontjes, met het ellendige wedervaren van een arme luis die koste wat het kost het Westen wil bereiken. Peeters legt sterk de nadruk op zintuiglijkheid in dit eerste deel: de werkelijkheid (stank, lawaai, pijn, “terugspattend licht”) is als een duimschroef die om de toekomstige illegale asielzoeker spant. Na deze ‘inleiding’ schakelt Peeters in een hogere versnelling voor een parabelachtig verhaal in korte hoofdstukken. Het decor is een Vlaams plattelandsdorpje, met tuintjes waar de bewoners groenten kweken. Op een nacht verdwijnen die groenten. Wie doet zoiets? De bewoners blijven er kalm onder: “Mensen die vinden dat ze het meer nodig hebben dan wij. Ik weet niet of ze gelijk hebben.” Langzaam maar zeker wordt het dorpje, het hele land, heel Europa overspoeld door asielzoekers. Het is een doos van Pandora die opengaat. Zelfs de Tour de France wordt in de war geschopt door de vreemdelingenvloed. De term ‘coloradokevers’ valt, maar de illegalen zijn niet agressief. Het enige wat ze doen, is datgene nemen dat ze nodig hebben - méér nodig hebben dan degenen die het bezitten. Klein vee verdwijnt, bossen worden bewoonbaar gemaakt en als de winter nadert, worden de huizen bezet. Alleenstaanden moeten lijdzaam toezien hoe dertig, veertig mensen hun huizen betrekken: het is een soort communistische herverdeling van goederen en luxe. Peeters trekt geen gemakkelijke parallellen met de Vlaamse politiek. Geen eendimensionale racisten dus, in ‘De ontelbaren’, maar wel een groep mensen die na verloop van tijd met geweld bepaalde wijken vreemdelingvrij maakt. “Het kon de moordenaars niet schelen hoe (ze de ‘bezetters’, red.), als het maar snel ging, geschreeuw is erger dan bloed.” Daarna gaan ze bij de wijkbewoners langs om geld te eisen voor de opruiming. Hun logica is staalhard: ze hebben de mensen een dienst bewezen door hen een moeilijke ethische beslissing te besparen. En is dat niet wat elke overheid voor haar burgers doet? Het is een wissel van de macht, meer niet: “Stelde niet elke overheid zichzelf aan, als de vorige teniet ging?”
Zo beschrijft Peeters, heel geloofwaardig en niet altijd zo grimmig, wat er kan gebeuren als de armen hun rechten als mens komen opeisen. Hoe het eindigt, weet de auteur net zo min als de lezer: het slot van zijn roman is wat afgehaspeld, alsof de concrete handeling verdwijnt in een mist van suggestie en symboliek. Maar daarvoor heb je gefascineerd zitten lezen. ‘De ontelbaren’ is niet alleen een straffe roman voor een breed publiek, maar net zo goed een noodzakelijk boek: de verbeelding van de 21ste-eeuwse, westerse nachtmerrie.
Een poëtische onheilsprofetie (Het Parool, 23/06/05, Daniëlle Serdijn)
Wie zichzelf Elvis noemt roept het over zich af: rocken tot je erbij neervalt. Toch is de Vlaamse muzikant, performer en scenarist ook de auteur van de roman De ontelbaren.
Na een carrière in de punk, die eind jaren zeventig, begin jaren tachtig begon, en singles opleverde met geestige titels al Gorilla dans de samba (1982) en Ik ben verliefd op Sandra Kim (1986) debuteerde Peeters, in samenwerking met Nicole Van Bael, in 1998 met de roman Spa. Drie jaar later verscheen de verhalenbundel Calvados (2001) en kort daarna de dichtbundel Wat overblijft is het verlangen (2001). Maar zo zorgeloos als Peeters’ popliedjes klonken, zo beklemmend en huiveringwekkend is de teneur in zijn laatste roman, waaraan partner Van Bael opnieuw meewerkte.
De ontelbaren is het verhaal van Europa dat van de ene op de andere dag overspoeld wordt door grote groepen vreemdelingen. Aanvankelijk lijkt het om honderdduizenden mensen te gaan, die zich met de hulp van mensensmokkelaars weten in te schepen naar het rijke Westen, maar al snel blijken het er meer te zijn. Miljoenen. Vanuit alle windrichtingen stromen ze toe, hongerig en uitgeput.
Overheden van verschillende landen proberen de vluchtelingen op te vangen in kampen, maar de omvang van de groep blijft almaar toenemen zodat alles overbelast raakt. Van de kleinste instantie op lokaal ambtelijk niveau tot en met de grote (economische) systemen van samenwerkende regeringen. Wanneer ook journalisten hun werk niet meer kunnen doen en belangrijke informatie achterwege blijft, staan de bewoners van het Belgische plaatsje dat Peeters beschrijft voor een complete chaos. Het absorberend vermogen van de samenleving werkt niet langer. De vreemdelingen hebben bezit genomen van bossen, velden, steden, straten, schuren en uiteindelijk van de door Belgen bewoonde huizen.
In de ruim 170 bladzijden die dit boek omvat, slaag de schrijver erin om zowel het perspectief van de vreemdeling als dat van de Belg aan bod te laten komen. In het eerste deel volgen we de wederwaardigheden van een vluchteling die zijn doofstomme minnares geld heeft afhandig gemaakt voor de overtocht per boot. Twee dagen zit hij in het stinkende ruim van een groot schip, dicht opeengepakt tussen andere mannen, vrouwen en kinderen. Dan bereikt het schip Europa. De vluchteling vertelt: ‘We voelden het, de zenuwachtigheid, het ongeloof, een vierde schip, overstemd door het gebrul van vrachtwagens, de helikopters, het onafgebroken aanspoelen van de zee en de wrakken, de volgende golf mensen, zoals wij, zoals zij, zoals jullie, die over het strand werd uitgebraakt. Ze kwamen handen te kort om ons aan wal te brengen, om ons tegen te houden. Een vijfde schip.’
In het tweede deel dat opent met toepasselijke regels van Paul Van Ostaijen: ‘In mijn land wil eenieder tarwebrood eten. Geen wil tarwe zaaien’, komen de autochtone Belgen aan het woord. Kleine boeren ontdekken dat de aardappelen op hun landje al gerooid zijn: ‘Godverdomme,’ zei Brackx, ‘wie doet zoiets?’ ‘Mensen die vinden dat ze het meer nodig hebben dan wij. Ik weet niet of ze gelijk hebben. Heb jij nooit iets van iemand genomen?’ De Belgen hebben begrip voor de economische vluchtelingen. In hun plaats zouden zij, Brackx, buurman Schijvers en al die andere personages waarschijnlijk hetzelfde doen. Maar wat de omgeving in rap tempo onleefbaar maakt, lees je bij herhaling, is dat ze met zo velen zijn. Een van de mannen merkt op: ‘Een ellende dat is het, voor ons, voor hen, maar voor hen is het gewoon, wij moeten het leren.’ De spijker op z’n kop. De Belgen, onze broeders, onze meest directe naasten, proberen zich op allerlei manieren aan te passen: door samen te werken, door afspraken te maken, maar de macht van het getal maakt het onmogelijk om tot een vergelijk te komen. Een vreselijk bloedbad is het gevolg, en daarna een inferno. ‘Overal as, geblakerde grond, smeulende wrakken. Geen plek om opnieuw te beginnen, een bed te maken.’ En zo eindigt het.
Het is de vraag of Peeters een roman heeft willen schrijven die zich zo makkelijk en direct laat vertalen naar de actualiteit. Eerder ziet het er naar uit dat de auteur een bepaald idee tot in de uiterste consequentie heeft willen doordenken, met als toevallige uitkomst een verhaal dat zich laat lezen als een poëtisch geschreven onheilsprofetie. Elvis Peeters oordeelt niet over de ene of andere partij, evenmin als de jongere, eveneens Vlaamse Tom Naegels, wiens roman Los begin dit jaar uitkwam. Beide schrijvers benaderen de hele migratiekwestie vanuit een menselijk perspectief waarin wordt gezocht naar basale vooruitgang en verbetering. Het punt van religie bijvoorbeeld, waar de discussie in Nederland zich nogal op toespitst, wordt in de roman van Peeters niet eens genoemd. In De ontelbaren gaat het om simpele zaken als het verlangen naar brood en een bed. Daarin verschilt de vreemdeling niet van de autochtoon. Tot slot. Behalve schrik en ontsteltenis roept De ontelbaren, net als Los van Naegels een paar maanden geleden, nog iets geheel anders op, namelijk de vraag waar dit soort boeken blijft van Nederlandse auteurs. Bij wie gebeurde alles nou altijd vijftig jaar later?